De auteurs definieerden vijf fases van nierfalen, gebaseerd op een eGFR < 60 ml/min of een albuminurie >30 mg/l. Stadium 1 tot 5 geeft de fases van mild tot ernstig aan. Opmerkelijk: chronisch nierfalen (stadium 3 tot 5) bleek te variëren van 3,31% (95%-BI 3,3 tot 3,33) in Noorwegen tot 17,3% (95%-BI 16,5 tot 18,1) in voormalig Oost-Duitsland (Pommeren). Als er wordt gecorrigeerd voor diabetes, hypertensie en obesitas (de meestvoorkomende oorzaken) dan scoren Duitsland en Ierland het hoogst, maar Noorwegen en Nederland het laagst. Een verschil van 15% is zeer substantieel. De auteurs geven hiervoor verschillende verklaringen, maar zeggen erbij dat die speculatief zijn en verder wetenschappelijk onderzoek behoeven.
De mogelijke verklaringen die zij noemen:
- Dieet en leefstijl verschillen per land. Een eiwitrijk dieet geeft meer nierfalen dan een eiwitarm voedingspatroon. Deze correlatie is algemeen bekend, maar zal in dit kader nog nader onderzocht moeten worden. De invloed van leefstijl spreekt vanzelf bij obesitas, diabetes en hypertensie.
- Genetische factoren. Europa is een klein, maar dichtbevolkt continent met een grote genetische variatie. Genetische factoren kunnen een rol spelen, hoewel de onderzochte populatie voor 90% Kaukasisch was.
- Verschillen in prioriteit en strategie in de zorgsystemen van de verschillende landen. Een land dat veel doet aan preventie van hypertensie, obesitas en diabetes zal vermoedelijk ook een lagere prevalentie van nierfalen hebben.
- Heterogeniteit van de populatie en onderzoekmethoden.
De verschillende onderzoeken, uitgevoerd door verschillende centra met veel verschillende populaties en laboratoriumbepalingen, kunnen ook voor de verschillen in uitkomst hebben gezorgd. Er is dan sprake van onderzoeksbias en in dat geval hebben deze uitkomsten geen klinische betekenis.
Mattees van Dijk
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2016, nummer 3
Literatuurverwijzingen: