Al vaker kwam in TPO een poh-ggz aan het woord. Dit keer is dat Jan Seeleman, poh-ggz uit Almere. Hij is gedetacheerd vanuit een grote ggz-instelling naar een gezondheidscentrum. Als hij patiënten moet verwijzen naar de specialistische ggz, is hij dan gebonden aan zijn eigen organisatie? Daar ben ik wel benieuwd naar en dat is een van de vragen die ik hem stel. Jan Seeleman is sociaal-psychiatrisch verpleegkundige sinds 1992. Vanuit GGZ Centraal, waar hij onder meer in de crisisdienst werkt, is hij gedetacheerd als poh-ggz in gezondheidscentrum De Molenwiek in Almere Buiten. Daar werkt hij nu zes jaar. Geen gemakkelijke groep patiënten, zo blijkt.
Kun je om te beginnen een indruk geven van de cliënten/patiënten die jij zoal ziet?
‘Ik werk in Almere Buiten. Dat is een gedeelte van Almere waar de bewoners het relatief moeilijk hebben. Er wonen vrij veel mensen met lage inkomens, het percentage allochtonen van niet-westerse afkomst bedraagt ongeveer 30%. Er zijn ook veel cliënten met werkgerelateerde problemen: last van spanningen op het werk bijvoorbeeld, of ze hebben problemen doordat ze juist geen werk meer hebben. Ook zie ik mensen met depressie, trauma’s, een paniek- of angststoornis of suïcidale gedachten. Of mensen die eenzaam zijn of te veel alcohol of andere middelen gebruiken. Veel cliënten zijn in behandeling bij het maatschappelijk werk. In het gezondheidscentrum zit ook een Sociale Raadslieden-loket. Een deel van de cliënten klopt ook regelmatig bij dit loket aan.
Vooral voor de doktersassistenten vormen de patiënten uit de wijk een moeilijke groep. De patiënten zijn snel geneigd om een beroep te doen op hulp. Ze komen om de haverklap met klachten, het liefst op tijden die alleen hun uitkomen, ze kunnen zich erg eisend opstellen. En als er dan afspraken zijn gemaakt, komen ze die regelmatig niet na. Uitleg over klachten komt vaak niet aan.’
Wat kun jij voor deze patiënten betekenen?
‘Een luisterend oor bieden, dat is heel basic en toch heel belangrijk. Verder help ik cliënten om een of meerdere problemen helder te krijgen en welke invloed dat op hen heeft. Ik probeer te begrijpen waar het om gaat en meestal lukt dat ook. Verder geef ik adviezen, tips en huiswerkopdrachten. Zo nodig breng ik de cliënt in contact met maatschappelijk werk, de sociale raadslieden of anderen die praktische ondersteuning kunnen bieden. In een aantal gevallen adviseer ik de huisarts de cliënt te verwijzen naar de generalistische basis-ggz of naar de specialistische ggz.
Het feit dat cliënten gericht en ruim aandacht krijgen, maakt hun waardering enorm groot. Om een voorbeeld te geven: ik begeleid een vrouw wiens man pas is overleden. Ze liep al een tijdje bij maatschappelijk werk, maar ze was niet tevreden. Ze voelde zich niet begrepen. Vanuit die optiek kwam ze ook bij mij. “Je snapt het toch niet,” kreeg ik te horen. Gaandeweg stond ze meer open. Er kwamen emoties los en geleidelijk kon de verwerking starten.
Nog een ander voorbeeld. Een man, pas ontslagen. Hij solliciteerde zich suf, maar kon maar geen nieuwe baan vinden. Moest als het ware buiten zijn eigen kaders treden om een nieuw levensdoel te vinden. Ik heb hem geholpen met het aanbrengen van een nieuwe structuur in zijn leven, met behulp van een dag- en weekschema. Vooruit activiteiten plannen en verdelen over de beschikbare tijd. Hij had nu ook tijd voor zijn vroegere hobby en is gaan schilderen. Zo vond hij beetje bij beetje een nieuw levensdoel. Hij ondervond veel steun aan onze gesprekken.
Veel cliënten vinden het fijn dat ze met dit soort moeilijke zaken niet ergens anders naar toe moeten voor begeleiding, maar gewoon in hun eigen huisartsenpraktijk kunnen blijven.’
Gedetacheerde poh’s-ggz mogen patiënten soms alleen naar hun eigen organisatie verwijzen. Verwijs jij alleen naar GGZ Centraal?
Jan: ‘Nee. Als cliënten met complexe problematiek naar de specialistische ggz moeten, ken ik uiteraard de wegen binnen mijn eigen organisatie, maar ik vraag altijd aan de cliënt om eerst zelf te zoeken naar wie zij verwezen willen worden. Meestal geef ik een aantal adressen mee en adviseer ik om wat te googelen of te bellen. De cliënt kan dan zelf kiezen waar hij of zij naar toe wil. Dit bevordert de zelfredzaamheid.
In Almere heeft gebondenheid aan een instelling nooit een rol gespeeld. Cliënten geven soms heel duidelijk aan dat ze niet naar de generalistische basis-ggz of de specialistische ggz willen. Afhankelijk van de problematiek, de ernst en eventuele gevaren (bijvoorbeeld suïcidaliteit) is het soms mogelijk dat de behandeling toch in de huisartsenpraktijk wordt voortgezet. Vooropgesteld dat er goede afspraken met de cliënt te maken zijn en de huisarts ermee instemt.
Jij hebt ervaring op beide plekken, ervaar jij verschil in cliënten uit de eerste en uit de tweede lijn?
‘Ik ervaar inderdaad verschillen. De cliënten die ik in het gezondheidscentrum begeleid, hebben vaak meer veerkracht. Ze herstellen sneller, je ziet eerder resultaat. In de tweede lijn is de problematiek complexer en langduriger. Soms komt de cliënt nooit meer uit de psychiatrische problematiek. Voor mij wordt het verschil ook bepaald omdat ik in de tweede lijn regelmatig in de crisisdienst werk. Die diversiteit is mooi, maar vooral ook nuttig omdat het me scherp houdt. Het kost veel energie om mijn werk op de diverse werkplekken goed op orde te houden, maar het geeft ook energie.
Mijn ruime ervaring uit de tweede lijn kan ik meenemen naar de cliënten die ik begeleid in de eerste lijn. Ik ervaar dat als een enorme meerwaarde.’
Werk je binnen de eerste lijn veel samen met de andere praktijkondersteuners (somatiek)?
‘Niet zo veel. Ze komen wel eens bij me met vragen, bijvoorbeeld hoe te handelen bij een patiënt met borderline. Ook doktersassistenten vragen wel advies aan me, bijvoorbeeld over hoe ze om moeten gaan met aggresie. Maar het meeste contact heb ik toch met de huisartsen. Mijn aanwezigheid in het centrum maakt snel contact in de wandelgangen mogelijk. Huisartsen kunnen me aanspreken met vragen over patiënten, bijvoorbeeld of een bepaalde patiënt naar de specialistische ggz moet of een afspraak bij mij kan maken.
Ik werk ook in het HIS. Rapportages worden heel goed gelezen door de huisartsen. Cliënten komen ook altijd via de huisarts bij mij, conform het landelijke beleid. Praktijkondersteuners Somatiek kunnen niet rechtstreeks naar mij doorverwijzen.’
Ondersteun jij de huisartsen ook op een andere manier bij deze moeilijke patiëntengroep?
‘Ja, op meerdere manieren. Ik kan huisartsen helpen om de hulpvraag vast te stellen. De huisartsen zien veel patiënten met relatief vage klachten. Bovendien komen veel patiënten vaak op het spreekuur, terwijl er medisch gezien geen reden is. Er is in Almere Buiten onderzoek naar gedaan en een groep van zo’n 1500 patiënten gaan jaarlijks tien keer of meer zonder een medische noodzaak naar de huisarts. Vaak speelt er dan ook andere problematiek, niet somatisch. Als blijkt dat de hulpvraag niet-medisch is, kan de cliënt naar een andere instantie worden verwezen, bijvoorbeeld maatschappelijk werk of het Sociale Raadslieden-loket.
Ook speel ik een rol in de toegeleiding naar de huisarts. Bij deze patiënten kun je natuurlijk veel doen met betrekking tot welzijn. Dat is breder dan lichamelijke en geestelijke gezondheid. Maar gezondheid speelt wel een heel voorname rol in ieders leven. Daar moet je niet aan voorbijgaan.
Ik zie dat er in Almere bij het opzetten van sociale wijkteams in het kader van het transitieproces, zeer veel aandacht uitgaat naar welzijnswerk en de inzet van vrijwilligers. Dat is vanuit politiek-financieel oogpunt goed te begrijpen. Maar het gaat tegelijkertijd voorbij aan het feit dat er een grote groep burgers is die hulp nodig heeft om zich staande te kunnen houden. Vooral ook professionele hulp en ook vanuit de ggz. Dit onderwerp heb ik regelmatig naar voren gebracht in het overleg over het opzetten van de sociale wijkteams in Almere Buiten. Bij de laatste bijeenkomst voor de zomervakantie gaf men tot mijn aangename verrassing aan dat de poh-ggz een prominente rol moest krijgen in dit proces, als schakel tussen de huisarts en het welzijnswerk. Ik zie dit als een belangrijke stap voorwaarts om het transitieproces op verantwoorde wijze te laten plaatsvinden en niet te veel nadruk te leggen op het belang van eigen kracht van de burger en de inzet van de sociale gemeenschap.’
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2014, nummer 5
Literatuurverwijzingen: