De meeste volwassenen halen de norm van 150 minuten matige beweging of 75 minuten intensieve beweging per week niet. Fietsen is een effectieve manier van bewegen. Volgens Vlaams onderzoek worden zowel kinderen als volwassenen er fitter van en uit de Copenhagen City Heart Study bleek zelfs een verband tussen fietsen naar het werk en een lagere mortaliteit. “Meer fietsen” is dan ook een prachtig leefstijladvies, maar hoe zorg je ervoor dat de patiënt dat advies opvolgt? Yang en anderen onderzochten dit met een systematisch review. Ze bekeken onderzoeken met fietsadviezen aan individuele patiënten, onderzoeken op populatieniveau (bijvoorbeeld patiënten met diabetes type 2 in de familie), maar ook een onderzoek naar het effect van het aanleggen van een beter fietspadennetwerk.
Opzet De auteurs doorzochten dertien elektronische databases, diverse websites, andere systematische reviews en door experts aanbevolen literatuur. In aanmerking kwamen alle experimenten of observaties waarin de variabele ‘aantal fietsers’ werd getoetst als gevolg van een interventie, en waarbij er sprake was van een controlegroep. Fietsen op een hometrainer telde niet mee.
Methode Twee onderzoekers selecteerden onafhankelijk van elkaar valide onderzoeken waarbij gewerkt was met een controlegroep. Als er verschil van mening was, hakte een derde onderzoeker de knoop door.
Uit 27.696 verwijzingen kozen de auteurs uiteindelijk 25 teksten die aan de inclusiecriteria voldeden. Het betrof onderzoeken uit Australië, Denemarken, Duitsland, Nederland, Zweden, Engeland en de Verenigde Staten.
Resultaten In diverse onderzoeken was de uitkomst dat er daadwerkelijk meer gefietst werd als gevolg van een interventie, op welk terrein dan ook. Zo kregen Zweedse obese vrouwen 3 individuele consulten van elk 30 minuten met een arts, fysieke activiteit op recept en gratis gebruik van fiets en accessoires. De vrouwen waren voor die tijd niet gewend om te fietsen en rapporteerden zelf dat ze na 18 maanden steun meer dan 4 km per week fietsten. De resultaten bleken significant te verschillen van die van de controlegroep (odds ratio 7,8; 95%-BI 4,0-15,0; p < 0,001). Fietslessen in Texas hadden in eerste instantie geen resultaat bij kinderen uit groep 4 en 5 en hun ouders, maar naderhand bleken deze kinderen en ouders meer te fietsen voor de lol. Door betere aansluiting van fietspaden in Delft maakten meer mensen gebruik van de fiets. In de Deense stad Odense gingen 3,4% meer mensen fietsen na activerende campagnes en betere infrastructuur voor fietsers. Mediacampagnes in Engelse steden, gecombineerd met hulp bij routeplanning, fietsreparaties, fietstrainingen en verbeterde infrastructuur voor fietsers, bleken het fietsen te doen toenemen met zo’n 3%. In het Australische Sydney leidde een promotiecampagne van het stadsbestuur om gebruik te maken van de bestaande fietspaden ertoe dat meer mensen rapporteerden van de fietspaden gebruik te maken. Helaas leidde dit niet tot een verhoging van het aantal fietsers. Promotiecampagnes in Australië en Duitsland voor milieuvriendelijke transportmanieren lieten wél positieve resultaten zien.
Beschouwing De onderzoekers concluderen dat er meer betrouwbare onderzoeken nodig zijn, vooral in gebieden zonder een fietscultuur. Individuele aandacht lijkt positieve effecten te hebben (zoals bij de Zweedse obese vrouwen), maar een meer gedegen opzet om dit te onderzoeken, kan geen kwaad. Ook is onduidelijk of meer fietsen betekent dat mensen zich in het algemeen bewust worden van de noodzaak tot meer fysieke activiteit.
Wat leren we hier nu van? Volgens mij dat diverse zaken meewerken aan de vermeerdering van het aantal fietsers. De aanwezigheid en de kwaliteit van fietspaden is bijvoorbeeld belangrijk, en daarmee de wil van de overheid om mee te werken aan betere voorwaarden voor het fietsen (en fysieke activiteit in het algemeen?). Meer fietsen (lees: meer bewegen) is dus niet alleen afhankelijk van de patiënt en van de motiverende kwaliteiten van de praktijkondersteuner, maar ook van diverse andere omstandigheden.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2011, nummer 1
Literatuurverwijzingen: