Inleiding
Hart- en vaatziekten zijn de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland. Eén op de drie Nederlanders sterft aan een hart- of vaatziekte. Hypertensie is op zich geen ziekte maar een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. De prevalentie van hypertensie is hoog, met name bij ouderen. In de algemene bevolking neemt de prevalentie van een verhoogde bloeddruk toe, bij mannen van 6% op 20-25-jarige leeftijd tot 32% op 55-59-jarige leeftijd. Bij vrouwen van 2% op 20-25-jarige leeftijd tot 25% op 55-59- jarige leeftijd. In de leeftijdscategorie van 60-64 jaar blijkt 28% van de mannen en 22% van de vrouwen een bloeddruk van ten minste 160 mmHg systolisch of 90 mmHg diastolisch te hebben.1
Physician Assistants en praktijkverpleegkundigen in een huisartsenpraktijk begeleiden regelmatig hypertensiepatiënten. Zij werken vaak met NHGStandaard hypertensie.2 Hierin is een jaarlijkse risico-inventarisatie en -evaluatie opgenomen waarbij veranderingen in gedrag, verandering in het bloedbeeld en wijzigingen in de familie-anamnese worden bekeken. Indien nodig wordt het beleid bijgesteld aan de hand van de vernieuwde risicoschatting conform de NHG-Standaarden.2
Er is weinig literatuur beschikbaar over de opbrengst van een jaarlijkse risico-inventarisatie en in hoeverre dit leidt tot bijstelling van het beleid. Dit geldt vooral voor de Nederlandse situatie.3
De aanbevelingen voor het vervolgbeleid uit de NHG-Standaard berusten vooral op de mening van deskundigen.
Tudor Hart, een deskundige op het gebied van hoge bloeddruk, meent dat slechts 10% van de patiënten met verhoogde bloeddruk begeleid kan worden volgens richtlijnen gebaseerd op evidence-based onderzoek. Er zijn aanwijzingen dat nu slechts bij 50% van de behandelde patiënten een goed gereguleerde bloeddruk heeft. Met een actief vervolgbeleid van mensen met hoge bloeddruk moet het mogelijk zijn een betere bloeddrukregulatie te bereiken.3
Hoe vaak leidt een eerste jaarlijkse risico-inventarisatie bij hypertensiepatiënten tot bijstelling van het beleid?
Materiaal en methode
We hebben het onderzoek at random gedaan bij patiënten in een huisartsenpraktijk in het midden van het land. Zij hadden de ICPC-code hypertensiepatiënt zonder orgaanbeschadiging (K86). Zij waren bovendien nog niet onderworpen aan de jaarlijkse risico-inventarisatie. De inclusiecriteria bij deze hypertensiepatiënten zijn: geen comorbiditeit aanwezig, geen orgaanbeschadiging en de leeftijd ligt tussen de 30 en 65 jaar. De gemeten bloeddrukwaarden, vermeld in het dossier, liggen boven de streefwaarde van 140/90 mmHg.
Met de computer maakten we een uitdraai van alle geregistreerde hypertensiepatiënten met ICPC-codering K86. In totaal waren dit tijdens dit pilotonderzoek 432 patiënten in alle leeftijdscategorieën. Er zijn 35 patiënten at random geselecteerd, waarbij we wel gelet hebben op de leeftijdscategorieën. We hebben dit gedaan door elke vierde patiënt uit de lijst te halen en te kijken of die aan de inclusiecriteria voldeed. Indien de patiënt niet aan de inclusiecriteria voldeed, namen we de daaropvolgende patiënt uit de lijst tot we in totaal 35 patiënten hadden. Deze patiënten hebben we schriftelijk uitgenodigd om op het spreekuur te komen. Op het spreekuur namen we een standaard vragenlijst af conform het risicoprofiel van de NHG-Standaarden. Twee vrouwen en 2 mannen wilden niet aan het onderzoek deelnemen, 1 man en 1 vrouw haakten tijdens het onderzoek af. Van de 29 overgebleven patiënten waren er 14 vrouwen en 15 mannen. Met Scholar Google en Pubmed hebben we naar literatuur gezocht over de effecten van jaarlijkse risicoinventarisatie bij hypertensiepatiënten. We zochten op de volgende trefwoorden: ‘hypertension’, ‘risk inventarisation’ en ‘treatment’. We vonden slechts één artikel waarin stond dat het met een actief vervolgbeleid mogelijk moet zijn om een betere bloeddrukregulatie te bereiken en dat onderzoek op het gebied van vervolgbeleid schaars is.3
Resultaten
Bij 11 van de 29 patiënten (38%) werd op basis van het opnieuw bekeken risicoprofiel het beleid gewijzigd. Drie patiënten werden overbehandeld. Zij kregen medicatie, wat volgens de richtlijn niet nodig was. Bij hen werd de medicatie gestopt. Ze kregen leefstijladviezen mee. Bij drie patiënten werd eiwit in de urine gevonden en op basis van hiervan is het medicatiebeleid gewijzigd.
Bij één patiënt werd de medicatie aangepast in verband met een te laag kaliumgehalte in het bloed. Twee wijzigingen vonden plaats op basis van veranderde familiare belasting. Eén patiënt werd verwezen naar de diëtiste vanwege een te hoge BMI. Eén patiënt had een hoog nuchter glucosegehalte in het bloed (27,2mmol/l) en een verhoogde cholesterolwaarde (7,1). Deze patiënt is met spoed verwezen naar de internist.
Discussie
Hypertensie wordt in de huisartsenpraktijk behandeld volgens de NHG-Standaard, die zoveel mogelijk evidence-based is. Het is echter nog niet onderzocht hoe vaak de jaarlijkse risico-inventarisatie leidt tot verandering van beleid. Uit dit pilotonderzoek blijkt dat bij ruim eenderde van de patiënten bij de eerste jaarlijkse controle beleidsverandering plaatsvond. Hieruit blijkt dat het doen van voornoemde inventarisatie zinvol is en dus terecht is opgenomen in de standaard. Het betreft hier echter slechts een klein pilotonderzoek van 35 geselecteerde hypertensiepatiënten zonder comorbiditeit of orgaanbeschadiging. Het betreft ook maar één huisartsenpraktijk.
Conclusie
Op basis van dit onderzoek bij hypertensiepatiënten lijkt het zinnig om een jaarlijkse risico-inventarisatie uit te voeren. Bij 38% van de geselecteerde patiënten in dit pilotonderzoek werd het beleid bij de eerste jaarlijkse controle gewijzigd.
Daarom zou ter bevestiging van deze voorlopige conclusie het onderzoek bevestigd moeten worden in een uitgebreider onderzoek met meerdere patiënten uit meerdere huisartsenpraktijken. Daarbij zou het onderzoek ook kunnen worden uitgebreid naar hypertensie met orgaanbeschadiging en of comorbiditeit.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2007, nummer 6
Literatuurverwijzingen: