De kern
- Er is wetenschappelijk bewijs dat voldoende lichamelijke activiteit belangrijk is voor de gezondheid.
- Ook bij mensen met een chronische ziekte verbetert bewegen de gezondheid.
- De Nederlands Norm Gezond Bewegen (NNGB) beschrijft de minimale hoeveelheid lichamelijke activiteit die nodig is voor de instandhouding of verbetering van de gezondheid.
- In Nederland voldoen mensen met een chronische aandoening minder vaak aan de NNGB: 54,9% (van de volwassenen zonder chronische aandoening voldoet 60,9% aan de NNGB).
- Metabole Equivalenten (MET’s) geven de intensiteit van de beweegactiviteiten weer.
- De NNGB voor 55-plussers is: minimaal 30 minuten per dag matig intensieve lichamelijke activiteit (3-5 MET’s) op ten minste 5 (en bij voorkeur 7) dagen per week.
- Voor gedragsverandering zijn sociale steun, eigen-effectiviteit (in hoeverre iemand erop vertrouwt het gewenste gedrag te kunnen volhouden) en zelfmanagement belangrijk.
Steeds meer instanties onderkennen het belang van een lichamelijk actieve leefstijl. Zowel de curatieve als de preventieve gezondheidszorg ziet het belang van beweging. En sinds 2001 voert het ministerie van VWS een actief beweegstimuleringsbeleid. In deze artikelenserie lees je hoe je daar als praktijkondersteuner mee aan de slag kunt gaan.
Eerst de feiten. In dit eerste deel van ‘Beweegadvies op maat’ lees je wat er wetenschappelijk bewezen is over bewegen, hoeveel Nederlanders bewegen en wat de theorie is over gedragsverandering en bewegen. Het volgende artikel (deel 2) gaat over wat jouw patiënten tegenhoudt om te bewegen en hoe je dat in kaart kunt brengen.
Hard bewijs
Het is wetenschappelijk aangetoond dat voldoende lichamelijke activiteit belangrijk is voor de gezondheid. Er is hard wetenschappelijk bewijs dat bewegen een positief effect heeft op diverse gezondheidsparameters zoals lichaamsgewicht, percentage lichaamsvet, en bloeddruk.1-3 Ook is er een positief verband met kwaliteit van leven.4
Het is aangetoond dat een actieve leefstijl het risico verlaagt op het ontstaan van verschillende chronische aandoeningen zoals diabetes mellitus type 2, hart- en vaatziekten en sommige vormen van kanker (colon- en borstkanker).2,3,5-7 En ook al ben je chronisch ziek: bewegen houdt je relatief gezond. Lichamelijke activiteit zorgt namelijk bij mensen met verschillende aandoeningen voor een gunstiger beloop van de aandoening. Dat is aangetoond voor mensen met coronaire hartaandoeningen en voor diabetes mellitus type 2, bovendien zijn er aanwijzingen dat dit ook geldt voor mensen met COPD, osteoporose, depressie, reumatoïde artritis en CVA.1,8
Een andere maat voor gezondheidsrisico’s is het mortaliteitsrisico. Bewegen, in de juiste dosering, blijkt een gunstig effect te hebben op het mortaliteitsrisico.3 Een grotere lichamelijke fitheid is bij mensen met diabetes mellitus type 2, coronaire hartaandoeningen, hypertensie, COPD en obesitas geassocieerd met een lager mortaliteitsrisico.3,9 Ook het maximale aerobe uithoudingsvermogen kan een voorspeller zijn voor het mortaliteitsrisico. Het maximale aerobe uithoudingsvermogen is het hoogste vermogen dat de patiënt tijdens een duurbelasting kan volhouden, waarbij de energie via de aerobe energieleverantie wordt vrijgemaakt. Een laag maximaal aeroob uithoudingsvermogen lijkt een onafhankelijke voorspeller te zijn voor het mortaliteitsrisico.5,9
Lichamelijke inactiviteit is door bewegingswetenschapper professor doctor Steven Blair (University of South Carolina) benoemd als het grootste volksgezondheidsprobleem van de 21e eeuw.5 De laatste jaren wordt steeds duidelijker dat sedentair gedrag (het aantal uren per dag dat iemand zittend doorbrengt) een onafhankelijke risico is voor de volksgezondheid. Veel televisiekijken lijkt geassocieerd te zijn met een verhoogde kans op mortaliteit als gevolg van hart- en vaatziekten en algemene mortaliteit.10 Het opvallende is dat dit ook het geval lijkt te zijn bij mensen die voldoende lichamelijk actief zijn.10
Normen
De Nederlands Norm Gezond Bewegen (NNGB) beschrijft de minimale hoeveelheid lichamelijke activiteit die nodig is voor de instandhouding of verbetering van de gezondheid (zie kader Beweegnormen). De norm is tot stand gekomen op basis van epidemiologisch onderzoek en consensus onder wetenschappers.
In de afgelopen jaren is er verschuiving opgetreden: men onderkent steeds meer het belang van intensievere lichaamsbeweging en ook het trainen van spierkracht. Hierdoor worden momenteel ook de fitnorm, de combinorm en voor ouderen de krachtnorm (zie kader Beweegnormen) in het beweegstimuleringsbeleid meegenomen. Het advies is te zorgen dat Nederlanders aan de combinorm voldoen en dat ouderen ook ten minste tweemaal per week krachttrainen.11.
Beweegnormen
Nederlands Norm Gezond Bewegen (NNGB)
- Jongeren: minimaal 1 uur per dag matig intensieve lichamelijke activiteit (5-8 MET’s), inclusief ten minste 2 maal per week intensieve activiteiten gericht op het verbeteren van de lichamelijke fitheid (bijvoorbeeld hardlopen, balsporten).
- Volwassenen (18-55 jaar): minimaal 30 minuten per dag matig intensieve lichamelijke activiteit (4 tot 6,5 MET’s) op ten minste 5 (en bij voorkeur 7) dagen per week.
- 55+: minimaal 30 minuten per dag matig intensieve lichamelijke activiteit (3-5 MET’s) op ten minste 5 (en bij voorkeur 7) dagen per week.
Fitnorm
De fitnorm geeft de minimale hoeveelheid lichamelijke activiteit aan die noodzakelijk is om de lichamelijke fitheid (het maximale aerobe duuruithoudingsvermogen) te vergroten. Om aan de fitnorm te voldoen moet men:
- op minimaal 3 dagen per week ten minste 20-30 minuten inspannend bewegen.
Combinorm
- Men voldoet aan de combinorm als men voldoet aan de NNGB- en/of de fitnorm.
Krachtnorm (voor ouderen)
- Minimaal 2 maal per week krachtoefeningen.
MET’s
De intensiteit van de beweegactiviteiten kun je uitdrukken in Metabole Equivalenten (MET’s). MET’s geven het niveau van het energieverbruik aan. In rust verbruikt een mens 1 MET aan energie. Het energieverbruik is gekoppeld aan de zuurstofopname. In rust (bij 1 MET energieverbruik) bedraagt de zuurstofopname 3,5 ml/kg/min. Binnen de beweegnormen gebruikt men de MET’s om de intensiteit van lichamelijke activiteit weer te geven (zie tabel 1).
Er zijn aanwijzingen dat de gehanteerde normen voor mensen met overgewicht of ernstig overgewicht en voor ouderen nog uitgebreid moeten worden. Voor het tegengaan van overgewicht en obesitas bij volwassenen lijkt ten minste 60 minuten lichamelijke activiteit per dag gewenst.12
Voor ouderen is het belangrijk om ook, ten minste tweemaal per week, aandacht te besteden aan het trainen van spierkracht. Bij veel ouderen vormt de afname van spierkracht (en spiermassa) een belangrijke reden waarom zij moeite krijgen met handelingen in het dagelijks leven (opstaan uit een lage stoel, traplopen, het dragen van tassen met bijvoorbeeld boodschappen). Ook kan dit leiden tot een afname van balans en evenwicht.13
[[tbl:405]]
Nederland
Het beweegstimuleringsbeleid in Nederland richt zich vooral op groepen mensen die in mindere mate voldoen aan de beweegnormen, zoals jongeren, ouderen, mensen met chronische aandoeningen en beperkingen, en mensen uit de lage sociaaleconomische klassen. Van de algemene Nederlandse bevolking (volwassenen) voldoet 60,9% aan de NNGB, 23,5% aan de fitnorm en 68,2% aan de combinorm. Van de algemene bevolking (volwassen) is 5,5% lichamelijk inactief; dat wil zeggen dat zij op geen enkele dag van de week aan de beweegnormen voldoen.11
De belangrijkste beweegactiviteiten zijn de lichamelijke activiteiten samenhangend met werk, studie, huishoudelijke activiteiten, klussen en in de tuin werken, en wandelen. Hoewel mensen vaak denken dat vooral sporten en fietsen vooral verantwoordelijk zijn voor het halen van de beweegnormen, blijkt dit in de praktijk tegen te vallen. Deze leveren samen (gemiddeld) slechts circa 12 minuten aan lichamelijke activiteit per dag.11
Ouderen en chronisch zieken voldoen minder aan de beweegnormen dan de algehele bevolking. Voor ouderen geldt dat 52,8% voldoet aan de NNGB, 10,4% aan de fitnorm en 58,4% aan de combinorm.11 Voor ouderen is aangegeven dat ook de krachtnorm (spierkracht) belangrijk is. Slechts 23,1% van de ouderen blijkt hier aan te voldoen.14
Mensen met een chronische aandoening voldoen minder vaak aan de beweegnormen dan mensen zonder chronische aandoening: 54,9% voldoet aan de NNGB, 16,7% aan de fitnorm en 61,3% aan de combinorm. Van de mensen met een chronische aandoening is 12,3% inactief.15
Gedragsverandering
Structureel je gedrag veranderen is lastig. Om gedragsverandering te begrijpen, gebruikt men modellen voor structurele gedragsverandering zoals het Integrated model for change (I-Change Model).1,16 Deze modellen geven (schematisch) weer dat het gedrag het resultaat is van de intenties van een persoon, diens capaciteiten en ervaren drempels en/of barrières. Intenties worden onder andere beïnvloed door informatie (kennis) en motivatie. Als professionals proberen we door middel van informatieoverdracht de kennis te beïnvloeden. Daarnaast maken we tegenwoordig vaak met succes gebruik van motivational interviewing.
Eigen-effectiviteit
Ook de sociale steun en eigen-effectiviteit zijn van belang voor het daadwerkelijk veranderen van het beweeggedrag. Eigen-effectiviteit is iemands vertrouwen om daadwerkelijk het gewenste gedrag te kunnen (blijven) volhouden; in dit geval om een actieve leefstijl te hebben. En sociale steun, een stimulerende invloed van mensen in de directe omgeving (partner, familie, vrienden), versterkt het gewenste beweeggedrag. Het I-Change Model veronderstelt nadrukkelijk een bewustzijn van het eigen (beweeg)gedrag en het maken van bewuste keuzes. In de praktijk blijkt er ook regelmatig sprake te zijn van gewoontegedrag.
Zelfmanagement
Binnen het gezondheidsgedrag besteedt men de laatste jaren veel aandacht aan zelfmanagement, zoals in de Zorgstandaard Vasculair Risicomanagement van het Platform Vitale Vaten. Gaat het om beweging, dan stel je jezelf de volgende zelfmanagementvragen.
- Wat zijn mijn beweegdoelen?
- Hoe doe ik het?
- Hoe houd ik het vol om aan de beweegnormen te voldoen?
Het is goed als jouw patiënt de regie in eigen hand heeft. Je patiënt zoekt dan zelf naar oplossingen voor problemen en onderneemt juist die acties die een actieve leefstijl garanderen en handhaven. Dat heeft nog meer kans van slagen wanneer je patiënt een beroep kan doen op een netwerk: sociale steun vanuit de directe omgeving (aanmoedigen, uitnodigen en voorkomen van terugval). Als professional spring je bij waar noodzakelijk. Bij zelfmanagement monitort je patiënt zelf de mate van lichamelijke activiteit en ruimt deze zelf zijn drempels en barrières uit de weg. Hoe je je patiënt helpt om drempels en barrières weg te nemen, lees je in het tweede artikel van deze reeks.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2012, nummer 5
Literatuurverwijzingen: