Serie Zicht op onderzoek
De geneeskunde is bij voorkeur gebaseerd op wetenschap, oftewel de beste behandeling van een klacht, ziekte of aandoening van een patiënt is wetenschappelijk bewezen. In het Engels heet dit evidence based medicine (EBM). De wetenschappelijk bewezen beste handelwijze wordt beschreven in richtlijnen. Binnen de huisartsgeneeskunde zijn de NHG-Standaarden hiervan een bekend voorbeeld. EBM is gebaseerd op vele soorten van onderzoek. Alleen goed opgezet onderzoek kan tot EBM leiden. Hoe controleer je of een onderzoek goed is opgezet? Tijdschrift voor praktijkondersteuning laat je in een serie artikelen kennismaken met verschillende soorten onderzoek en een goede opzet ervan. Het eerste artikel in deze serie ging over de betekenis van EBM voor de praktijk. Het tweede artikel ging over richtlijnen. In de komende nummers besteden we nog aandacht aan statistiek, klinisch onderzoek en kritisch lezen van een medisch onderzoeksartikel.
Vragenlijsten in de huisartsenpraktijk
We beperken ons hier tot vragenlijsten die in het kader van de patiëntenzorg worden gebruikt, dus niet voor wetenschappelijk onderzoek. Wanneer iemand zich als nieuwe patiënt bij de praktijk inschrijft, krijgt hij in veel praktijken een lijst in te vullen met vragen over de medische voorgeschiedenis, chronische aandoeningen en leefstijl. Zowel de onderwerpen die aan bod komen als de manier waarop de vragen gesteld worden, laat een ruime variatie zien. Dit is natuurlijk geen rocket science: met gezond verstand kunnen we allemaal wel zo’n lijst samenstellen, en als blijkt dat sommige vragen niet goed begrepen worden is aanpassen een koud kunstje.
Het wordt anders wanneer je een vragenlijst wilt gebruiken om een aandoening netjes in kaart te brengen, en daarvan de ziektelast of het beloop wil volgen. Het maken, uitproberen en aanpassen van zo’n vragenlijst vergt specifieke deskundigheid en kan aardig wat tijd kosten. In de tabel staan enkele voorbeelden van vragenlijsten die in de huisartsenpraktijk worden gebruikt.
Waaraan voldoet een goede vragenlijst?
Om te beginnen willen we natuurlijk dat een vragenlijst ‘meet wat we willen meten’, de zogenaamde validiteit. Een slechte vragenlijst helpt ons geen stap verder en de patiënt evenmin. Daarom is het van belang dat het te meten concept ondubbelzinnig met de vragenlijst kan worden vastgesteld.
Wanneer onderzoekers besluiten een vragenlijst te maken om een bepaald concept te meten, zullen ze eerst zoveel mogelijk aspecten van dat concept in kaart brengen, bijvoorbeeld door deskundigen en patiënten hierover te interviewen. Dat kan tot heel veel items leiden die allemaal wat met het te meten concept te maken hebben. Door al die items voor te leggen aan de doelgroep, kunnen onderzoekers vervolgens met statistische technieken nagaan welke selectie van de items ze in de vragenlijst moeten opnemen om het begrip op zijn belangrijkste dimensies in kaart te brengen. De hieruit resulterende selectie van items vergelijken ze met wat een ‘gouden standaard’ wordt genoemd, die overigens meestal niet van goud is, maar wel het beste wat we hebben of haalbaar is om het concept te meten.
Laten we voor het laatste het voorbeeld van de Minimal Mental State Examination (MMSE) nemen, een oorspronkelijk Engelstalige lijst die in het Nederlands is vertaald: hoe weten we of die in staat is om mensen met een cognitieve stoornis te onderscheiden van mensen zonder een stoornis? Voor de Nederlandse vertaling van de MMSE is dat onder meer op de volgende manier uitgezocht: bij ruim 500 patiënten met dementie in diverse graden van ernst werd zowel de MMSE (24 items) afgenomen als de Geriatric Mental State Schedule (GMS), een uitgebreid instrument met 140 items om psychiatrische stoornissen vast te stellen bij ouderen. Door de uitkomsten van de MMSE te vergelijken met die op de GMS (de referentie-standaard), kon worden vastgesteld hoe het staat met het onderscheidend vermogen van de MMSE. Daaruit kwam naar voren dat patiënten met matige tot ernstige cognitieve stoornissen goed onderscheiden worden van cognitief gezonde personen, maar dat het instrument minder sensitief is om lichte cognitieve stoornissen te onderscheiden.1 In 2009 publiceerde TPO een uitgebreider stuk over het gebruik van de MMSE in de huisartsenpraktijk.2
Wanneer een vragenlijst gebruikt wordt om mensen in de tijd te volgen, dan is het van belang dat de lijst in staat is om veranderingen vast te stellen, we noemen dit longitudinale validiteit of responsiviteit. De beste manier om dit te onderzoeken is door een groep patiënten een bepaalde tijd te volgen en zowel vragenlijst als de referentiestandaard meerdere keren af te nemen.
Nederland is maar een klein land, en veel van de vragenlijsten die in ons land gebruikt worden, zijn gebaseerd op vragenlijsten die elders in de wereld zijn ontwikkeld en onderzocht. Ook het vertalen van zo’n vragenlijst in de taal van een ander land, met een andere cultuur en een ander gezondheidszorgsysteem vraagt behoorlijk wat inspanningen. De meeteigenschappen van de vertaalde vragenlijst moeten dan opnieuw worden vastgesteld.
Van belang is ook de setting waarin een vragenlijst is getest. Hebben mensen de vragenlijst in de testfase op hun gemak thuis kunnen invullen, dan is het de vraag of invullen tijdens het consult of in de wachtkamer dezelfde resultaten geeft. Het komt weinig voor dat onderzoekers dat testen in een nieuwe setting overdoen.
Nadeel van de vragenlijst
Een belangrijk voordeel van het gebruik van een goede vragenlijst is dat we dingen op een gestandaardiseerde manier vaststellen met een instrument waarvan we weten dat het in orde is. Een bezwaar van vragenlijsten is dat het invullen een zekere taalvaardigheid vraagt. Een vragenlijst is dus minder geschikt voor mensen die moeite hebben met lezen of begrijpen van de Nederlandse taal.
Een mooi overzicht van vragenlijsten en wat er bekend is over de kwaliteit is te vinden op de website www.meetinstrumentenzorg.nl.
De boodschap: ga niet op eigen houtje een vragenlijst maken, maar maak gebruik van bestaande, gevalideerde vragenlijsten.
[[tbl:469]]
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2015, nummer 3
Literatuurverwijzingen: