Onderzoek
Doel Het onderzoek naar eenzaamheid als voorspellende factor voor slechter functioneren en overlijden is een longitudinaal cohortonderzoek die uitgevoerd is door de universiteit van Californië.1 De proefpersonen zijn at random geselecteerd uit de Health and Retirement Study. Binnen dit onderzoek wordt bij 14.568 proefpersonen gevolgd hoe het gaat met gezondheid en welbevinden naarmate ze ouder worden.
Methode Aan het onderzoek deden 1604 proefpersonen mee, allen 60-plus. De proefpersonen beantwoordden in 2002 een vragenlijst die werd samengesteld uit de UCLA Loneliness Scale. De lijst bevatte vragen die betrekking hebben op de volgende componenten: een gevoel van er niet bij horen, zich geïsoleerd voelen en gezelschap missen. Proefpersonen die aangaven (bijna) nooit het gevoel te hebben er niet bij te horen, zich (bijna) nooit geïsoleerd voelden, en (bijna) nooit gezelschap misten, vielen in de categorie ‘niet eenzamen’. Anderen werden als ‘eenzaam’ gekarakteriseerd: dan hadden ze op alle drie componenten met ‘soms’ of ‘vaak’ geantwoord.
Uitkomstmaten Alle proefpersonen werden onderzocht in 2002 en daarna om de twee jaar. In 2002 is gemeten of ze zich eenzaam voelden. Bij elk nieuw onderzoek werd nagegaan of ze in de tussentijd waren overleden. Was dat niet het geval, dan werd bekeken of ze met de volgende functies meer moeite hadden dan tijdens het vorige onderzoek: ADL (wassen en aankleden, naar de wc gaan, eten), functie van de armen (armen boven de schouders strekken, tillen of trekken van grote en zware voorwerpen), lopen en traplopen. De onderzoekers sloten factoren uit die de resultaten konden vertroebelen, bijvoorbeeld: verschillen in afkomst en sociaaleconomische status of het hebben van een chronische aandoening of depressie. Op die manier waren de onderzoekers er zeker van dat alleen de uitkomst van de vragenlijst het resultaat zou verklaren.
Resultaten Van de proefpersonen (gemiddelde leeftijd 71 jaar, 59% vrouwen) rapporteerde in 2002 43% dat ze zich eenzaam voelden. Deze resultaten werden vergeleken met die van de ‘niet eenzamen’ in 2002. Wat bleek? Proefpersonen die in 2002 hadden aangegeven zich eenzaam te voelen, kregen in de loop van de jaren meer moeite met ADL en gebruik van hun armen, met lopen of traplopen dan de niet-eenzamen. Mensen die zich eenzaam voelden, gingen ook eerder dood dan de anderen.
Commentaar
Al vaker is geprobeerd de relatie tussen eenzaamheid en gezondheid te verklaren, maar dat neemt niet weg dat er nog steeds veel vragen leven. Wat meet je nou werkelijk als je onderzoekt of iemand eenzaam is? En mag je concluderen dat het ervaren van sociale steun goed is voor de gezondheid? Dat ervaren eenzaamheid slecht kan zijn voor de kwaliteit van leven en voor de gezondheid, is voor mij wel zeker nu. De vraag is hoe de relatie ligt. Een mogelijke verklaring is dat iemand die zich eenzaam voelt, geen zin heeft om goed voor zichzelf te zorgen en geen zin heeft om in zijn eentje naar buiten te gaan voor een fikse portie beweging.
Wat kunnen we hiermee in ons werk? Nagaan of iemand voldoende sociale steun ervaart en zonodig stimuleren tot meer contact met anderen lijkt belangrijk. De vraag is of iedere patiënt dat zomaar kan. De onderzoekers stellen verder onderzoek voor naar het effect van cognitieve gedragstherapie. Dat zou eenzamen helpen zich minder eenzaam te voelen en ook de drempel tot meer sociaal contact lager kunnen maken. Waarschijnlijk heeft iedere eenzame patiënt zijn eigen duwtje nodig tot meer sociaal contact.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2012, nummer 6
Literatuurverwijzingen: