Hoe is dit onderzoek tot stand gekomen?
Bij het onderzoek naar het effect van een gestructureerd ontwikkeld, geïmplementeerd en geëvalueerd gezondheidsbevorderend programma werkten vijf onderzoekers van vijf verschillende universiteiten en vakgebieden (voeding, beweging, en gedragswetenschappen) samen. Die samenwerking was een eis vanuit de Nederlandse Hartstichting – de financier van het project – aangezien overgewicht meerdere oorzaken heeft.
De drie interventies binnen het overkoepelende project richtte zich op drie risicogroepen: adolescenten (de VMBO-brugklassers), werknemers en net gepensioneerden. Bij alledrie risicogroepen voerden de onderzoekers een acht maanden durend interventieprogramma uit. Na vier, twaalf en twintig maanden bekeken ze het effect.
Vertel eens wat meer over DOiT?
Aangezien ik bewegingswetenschappen heb gestudeerd en ‘iets heb’ met bewegen, voeding en kinderen, leek dit onderzoek dat zich richtte op adolescenten van het VMBO, een leuke uitdaging. Centraal bij het DOiT-programma staat de balans tussen voeding en beweging. Bij deze groep jongeren gaat het daarbij vooral om het frisdrank drinken (niet alleen cola en sinas zijn slecht, ook gesuikerde vruchtensappen en zuiveldrankjes), het snoepen en het snacken. Qua beweging gaat het erom hoeveel ze stilzitten en hoeveel ze bewegen en sporten. DOiT bestaat uit een lesprogramma voor de vakken verzorging, biologie en lichamelijke opvoeding, en interventie op de schoolomgeving. Bij dat laatste moet je denken aan het assortiment van de schoolkantines, het ophangen van posters in schoolkantines en leslokalen en extra mogelijkheden om lichamelijk actief te zijn. Het lesprogramma bestaat uit tien lessen waarvoor we twee boeken hebben ontwikkeld, werkbladen, dagboeken, een stappenteller en een video van het tv-programma Klokhuis. De kinderen starten met bewustwording van het eigen gedrag. In deze fase zijn smaaklessen onderdeel van het lesprogramma. Die Mars smaakt misschien lekkerder dan een appel, maar vind je ‘m nog steeds zo lekker als je weet hoeveel calorieën erin zitten?
Daarna gaan jongeren zichzelf vergelijken met anderen (sociale omgeving) en we vragen of ze van plan zijn hun gedrag te veranderen. We vragen niet alleen naar welke barrières zij zien, maar ook hoe ze denken hun gedrag wel te kunnen veranderen. Bijvoorbeeld met steun uit hun omgeving. Ze mogen aan de hand van hun dagboek één gedraging kiezen die ze aan willen pakken. De kans van slagen is veel groter als ze zelf kiezen dan wanneer we het ze opleggen om meer te bewegen of minder te snoepen.
Wat maakt DOiT anders?
Er zijn heel veel initiatieven om ‘gezond leefgedrag stimuleren’ maar bij gebrek aan effectieve programma’s doet iedereen maar wat. De evaluatie van ons onderzoek is heel belangrijk. Je weet uiteindelijk wat wel werkt en wat niet. Wij zien DOiT dan ook als basis voor een volgende, verbeterde versie van het programma. Dat kan vrij gemakkelijk worden geïmplementeerd in het lesprogramma omdat het al is ontwikkeld conform de kerndoelen van het VMBO. Naar mijn mening moet dat op grote schaal gebeuren. Het is nog even wachten op een (geldschietende) partij die dit oppikt.
De resultaten van het onderzoek wijzen erop dat implementatie van het lesprogramma in het bestaande curriculum nodig is om tot blijvende resultaten te komen. Je kunt je dan wat specifieker richten op bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld meisjes en niet-westerse allochtonen. Bij meisjes slaan dit soort programma’s vaak beter aan dan bij jongens.
Misschien omdat ze toch al meer met hun gewicht bezig zijn en wellicht heeft het hoge aantal vrouwelijke onderzoekers, die vaak voor de ontwikkeling van dit soort programma’s verantwoordelijk is, hier ook wat mee te maken. Ook bij dit onderzoek zie je dat de huidplooidikte bij de meisjes significant was afgenomen, terwijl er bij de jongens slechts sprake was van een positieve trend.
Wat viel verder op?
Van de groep niet-westerse allochtonen heeft een heel groot percentage overgewicht, dat is echt schrikbarend. Op basis van crosssectionele gegevens zagen we een aantal ongunstige gedragingen zoals weinig beweging en veel tv-kijken, die invloed lijken te hebben op de mate van overgewicht. Aangezien het hier om slechts 13% ging van de hele onderzoeksgroep, hebben we dat verder niet onderzocht. Maar het zou interessant zijn hier aandacht aan te besteden en te kijken naar de invloed van onderliggende oorzaken, zoals culturele aspecten.
Ook vond ik het opvallend dat veel adolescenten van 13, 14 jaar al bijbaantjes hebben. En dan heb ik het niet over een avondje babysitten. Ze werken best veel en hebben daardoor minder tijd om te bewegen of te sporten.
De Koninklijke Vereniging voor leraren Lichamelijke Opvoeding (KVLO) had tijdens het onderzoek geld ter beschikking gesteld voor extra lessen lichamelijke opvoeding. Hiervan hebben maar 8 van de 10 interventiescholen gebruik gemaakt. Twee scholen deden niet mee omdat ze geen gymzalen hadden of een tekort aan mankracht. Wat betreft de omgevingsinterventies ben ik in het begin wat naïef geweest door te denken dat geld alle deuren opent. Dat is niet zo. Tegen veel goede ideeën kwam onvoorziene weerstand door bijvoorbeeld bestaande contracten met leveranciers van schoolkantines waar mensen niet onderuit konden. Een aantal scholen hebben naar aanleiding van DOiT inmiddels wel zelf initiatieven ontwikkeld, maar pas 2 of 3 jaar na afloop van het onderzoek. Ik denk sowieso dat de bewustwording nu veel groter is dan in 2002 toen het onderzoek begon. Destijds heb ik meer dan 400 scholen aangeschreven, waarvan er uiteindelijk maar 18 hebben meegedaan aan het onderzoek. Het klimaat voor een dergelijk onderzoek is anno 2008 veel beter en de goede wil is inmiddels ook vaker te zien.
Welke rol zie je voor de praktijkondersteuner en huisarts weggelegd?
Zij hebben met name een signalerende rol. Dan heb je het over secundaire preventie, wat absoluut heel belangrijk is. Het onderzoek richtte zich op primaire preventie. Voedings- en bewegingspatronen bij mensen zouden een vast onderdeel moeten zijn bij een intakegesprek of iets dergelijks.
Een witte jas maakt indruk, maar het is absoluut onvoldoende om te denken dat mensen na één gesprekje hun gedrag zullen veranderen. Zeker bij kinderen werkt dat niet zo. Die hebben nog niet dezelfde risicoperceptie als volwassenen. Als je tegen een kind zegt dat het niet mag roken omdat het dan over 30 of 40 jaar eerder doodgaat, zal het zich daar over het algemeen niet zoveel van aantrekken. En als het gaat om meisjes moet je heel voorzichtig zijn in je woordkeuze. Op de leeftijd van 13, 14 jaar kampen veel meisje met eetstoornissen. Heb het dus ook niet over ‘afvallen’, maar over ‘een gezonde leefstijl nastreven’. Motiverende gedragstechnieken zijn een uitstekende methode om wel gedragsverandering te bereiken.
Zie ook het Journaal op pagina 64.
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2008, nummer 3
Literatuurverwijzingen: