De praktijkondersteuner: Marianne Koelewijn (39), POH bij 3 huisartsenpraktijken in Naarden en Bussum
Opleiding: doktersassistente, POH
Werk hiervoor: 16 jaar doktersassistente
[[img:203]]
‘Ik ben zestien jaar lang doktersassistente geweest in een huisartsenpraktijk en heb daar de opleiding praktijkondersteuner gedaan. Daarna werkte ik in beide functies fifty-fifty, maar ik wilde liever volledig als ondersteuner werken. Daarom heb ik gesolliciteerd toen hier een vacature kwam. Eerst werkte ik voor twee andere huisartsen en later kwam Ton van Osch erbij, die antroposofisch arts is. Werken voor hem was dus geen bewuste keuze; ik rolde er gewoon in en het bevalt me heel goed. Het spreekt mij erg aan om de mens als geheel te zien van lichaam én geest, wat de basis is van de antroposofische geneeskunde.
Ik werk samen met twee andere praktijkondersteuners op een aparte locatie. Omdat je voor drie artsen werkt, is het werk breder en intensiever. Mensen gaan je kennen en komen graag weer bij je terug. Je begeleidt ze echt bij hun chronisch ziek zijn. En de vrijheid van zelfstandig werken vind ik ook lekker. Ik heb mijn eigen praktijkje. De huisartsen zijn alle drie heel verschillend, daar houd je rekening mee. Ik weet dat Ton bepaalde dingen voorschrijft, of juist niet. De anderen doen dat ook. Het houdt het levendig, ik zou het missen als het niet zo was.
Werken bij een antroposofische huisarts is wel anders. Eerst had ik mijn twijfels omdat ik er ook weinig over wist. Maar nu zie ik het als iets extra’s en vind ik het erg leuk. Het prettige is dat we alle patiënten bespreken, ook die waarmee het gewoon goed gaat. Zo voorkom je dat je – ondanks alle protocollen – iets over het hoofd ziet. Ik begeleid de diabetes- en longpatiënten en doe de sociale visites.
Wat Ton aan extra informatie geeft op antroposofisch gebied is erg leerzaam. Hij is me daarin nog aan het opleiden, want we zitten in de opstartfase. Ik merk dat ik op een andere manier leer kijken en omga met een patiënt. Dat geldt ook voor de patiënten van de andere artsen.
Ik denk wel dat antroposofie iets is waarvoor je open moet staan. Je kijkt naar hoe mensen in het leven staan en dat leidt soms tot een andere aanpak. Zo kwam er een meneer met diabetes bij me die erg zijn best deed, maar ook met heel veel vragen zat. Eerst dacht ik: ik moet deze man een beetje zacht behandelen. Maar na een gesprek met Ton zag ik dat hij juist behoefte had aan een duwtje in de goede richting. Dus heb ik ronduit en helder tegen hem gezegd: “Alles wat niet aan de boom groeit, kun je beter niet eten. Koekjes groeien niet aan de boom, klaar.”
Ik zie dat de patiënten van Ton mondig zijn. Ze vragen meer dan die van de andere huisartsen. Dat is ook het leuke: je probeert mensen een beetje de juiste richting op te sturen, maar ze moeten het zelf doen. Het geeft een kick als een patiënt er echt mee aan de slag gaat.’
De huisarts: Ton van Osch (52), huisarts en antroposofisch arts in Naarden
Waarnemingsgroep: 9 huisartsen
POH vanaf: 2003
[[img:204]]
‘In het begin is het overdragen van patiënten aan de praktijkondersteuner lastig. Dan zeggen mensen: u ziet mij niet meer, en ik zie u niet meer. Maar als ze dan merken dat ze bij Marianne meer tijd krijgen dan bij mij, hoor je ze niet meer. We zijn in onze groep van negen huisartsen vijf jaar geleden begonnen met praktijkondersteuning. Eerst heb ik mijn eigen praktijk op orde gebracht toen ik deze negen jaar geleden overnam. Ik kwam vanuit België en was dus niet ingewerkt in de NHG-standaarden. Vervolgens heb ik me hard gemaakt voor het in dienst nemen van praktijkondersteuners en hebben we een stichting opgericht. De antroposofische geneeskunde is een uitbreiding op de reguliere geneeskunde. Maar al kijk je anders, er zijn dingen die gewoon moeten gebeuren. Dat betekent dat je als antroposofisch arts minimaal de reguliere kwaliteitseisen moet halen. Het ‘technische’ deel kun je heel goed delegeren, zodat je meer ruimte voor het andere deel krijgt. Natuurlijk zijn beide ook verweven met elkaar.
Zoals we hier werken is vrij uniek. Er zijn zelfs mensen uit andere plaatsen hier geweest om te horen over onze opzet. Het oorspronkelijke idee was om het werk van de praktijkondersteuners op locatie bij de dokters te laten doen, maar dat betekende dat ze moesten rondreizen. Daarom hebben we al snel een centrale locatie gezocht waar ze samen kunnen werken. Het voordeel daarvan is dat ze van elkaar kunnen leren. En het is ook duidelijk voor de patiënten. We hebben niet meteen alles naar de praktijkondersteuners overgeheveld. Om te beginnen hebben we alle diabetespatiënten eruit gefilterd. Je moet er per diagnosegroep echt een project van maken en dat goed op de rails zetten. We zitten nu in een overgangsfase om weer een andere diagnosegroep over te hevelen en misschien komt er een GGZ POH bij.
Het werken met een praktijkondersteuner was voor mij niet echt wennen, want ik wilde het zelf graag. Er zijn wel een paar personele verschuivingen geweest. Ook merk ik dat we nog veel beter probleemlijsten en episodelijsten bij zouden moeten houden in de computer. Dat geeft veel sneller overzicht. Het risico met meer mensen rond de patiënt is dat de zorg versnippert en dat je, door het delegeren van werk, er zelf niet meer zo goed naar kijkt.
Wat ik met Marianne probeer te delen is dat het individu centraal staat in de antroposofie. In de reguliere geneeskunde kijk je – een beetje zwart-wit gesteld – vooral naar wat je meet, weet en telt. Maar tussen het geestgebied en het lichaamsgebied zit nog een heel stuk dat je eigenlijk ook als lichamelijk kunt aanmerken en daarover bestaan binnen de antroposofie allerlei ideeën. In mijn optiek werkt de ziel ook op lichaamsprocessen. Daar vertel ik Marianne dan over. Dat geeft een verhoogde alertheid over wat er bij een patiënt allemaal kan spelen. Je gaat een patiënt beter begrijpen. Mensen willen heel graag hun emoties kwijt en ik heb die emoties nodig om af te lezen wat er nog meer aan de hand is. Mensen voelen zich gehoord omdat ik ernaar vraag. Bovendien is het ook informatie die nuttig kan zijn om in te zetten in de therapie. Dan is het natuurlijk goed als Marianne daar ook iets van weet. Daar wil ik haar de komende jaren verder in opleiden.’
Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2008, nummer 2
Literatuurverwijzingen: